Enige geschiedenis van de regio Umbrië
Umbrië, "het land van Franciscus van Assisi", is een regio met groene, zacht glooiende heuvels begroeid met vooral wijn-en olijfgaarden, maar er zijn ook veel akkers met tarwe, suikerbieten, tabak en zonnebloemen. De regio bevindt zich in centraal Italië, in de vallei van de rivier de Tiber met het stuwmeer Lago di Corbara. Umbrië, ook wel het groene hart van Italië genoemd, heeft een zacht mediterraan klimaat zodat de zomers droog en zonnig zijn hoewel de winters behoorlijk koud en nat kunnen zijn, zeker op grotere hoogte zoals in de Apennijnen. Umbrië grenst in het westen aan Toscane (Meer van Trasimeno), in het oosten aan Marche en de Apennijnen (een indrukwekkende bergketen met diepe valleien en grote vlakten) en in het zuiden aan Lazio. De oppervlakte van de regio bedraagt 8456 km² en in 2001 had zij 825.826 inwoners. Umbrië wordt gekenmerkt door oude ommuurde heuvelstadjes met steile straatjes die getuigen van een rijke cultuurgeschiedenis.

De regio is genoemd naar de Umbri, een stam die zich in de regio vestigde in de 6e eeuw v.Chr.. Hun taal was het Umbrisch, een Italiaansche taal die verwant is aan het Latijn. De Etruskisch-Romeinse periode en de Middeleeuwen vormen het hoogtepunt uit de geschiedenis van Umbrië. De steden groeiden uit tot vorstendommen die de omliggende gebieden overheersten.

Umbrië biedt al duizenden jaren een goede thuis aan de wijnbouw en dat is vooral toe te schrijven aan de volgende factoren: de zacht glooiende heuvels met een goede blootstelling aan de zon, de rijkdom aan rivieren en wateren, het continentale maar zachte klimaat, de bodemstructuur die meestal bestaat uit goede kleiachtige kalksteen. Al deze gunstige voorwaarden hebben de inwoners van het gebied reeds vroeg er toe aangezet met de productie van wijn te beginnen, zodat de Umbrische wijnboeren vandaag kunnen bogen op een oude traditie van wijnmaken. Voor rode kwaliteitswijn is vooral de Sangiovese- en de Sagrantino-druif van belang, terwijl witte wijn vooral van Grechetto- en Malvasia-druiven wordt gemaakt.
De hoofdstad van de regio is Perugia. De regio bestaat uit twee provincies: Perugia en Terni.
Perugia
Perugia wordt voor het eerst genoemd onder de naam Perusia als een van de twaalf steden van de statenbond van Etrurië, in het verslag van de oorlog van 310 v.Chr. of 309 v.Chr. tussen de Etrusken en de Romeinen. Net als de meeste andere Etruskische steden is Perugia gebouwd als een arendsnest bovenop een steile heuvel. De stad speelde een belangrijke rol in de opstand van 295 v.Chr., en werd met Vulsinii en Arretium (Arezzo) overwonnen, waarop zij het jaar erop vrede sloot.

In 216 v.Chr. en 205 v.Chr. assisteerde Perugia Rome tijdens de oorlogen tegen Hannibal. Daarna werd zij niet meer genoemd tot 41-40 v.Chr., toen Lucius Antonius er zijn toevlucht zocht, en zij door Octavianus overwonnen werd na een lange belegering. Enkele loden kogels, die destijds werden gebruikt met slingers, zijn in en rond de stad gevonden. (Corpus inscr. lat. xi. 1212). Volgens de overlevering brandde de stad af, met uitzondering van enkele tempels. Perugia moet bijna direct hierop zijn herbouwd, maar werd pas rond 251-253 n. Chr. een kolonie.

In 1186 werd Perugia door keizer en paus zelfstandigheid verleend. Daarna bereikte de stad zijn hoogste bloei, vooral in de veertiende eeuw. Daarna is er een periode van bloedige oorlogen en burgerstrijd, waarin allerlei krijgsheren, naburige machthebbers en adellijke families uit de stad zelf voor korte tijd de baas spelen in Perugia. In 1308 werd de universiteit van Perugia opgericht. In 1540 werd de stad na de nodige provocaties veroverd door paus Paulus III, die een machtige burcht liet bouwen, naar hem 'Rocca Paolina' genoemd, om de Perugianen eronder te houden. Dat lukte, zo'n driehonderd jaar lang, tot in 1849 in het spoor van de Europese revolutie van 1848 de pauselijke regering werd verdreven. De gehate Rocco Paolina werd afgebroken. Onder de voormalige vesting is nog steeds een stelsel van overdekte middeleeuwse straten te vinden, waar door de Perugianen druk gebruik van wordt gemaakt. Op de plaats van de burcht vindt men nu een parkje met prachtig uitzicht en enkele monumentale overheidsgebouwen.

Bij diverse gelegenheden vonden pausen asiel binnen de muren van Perugia, en er werden bij verschillende conclaven pausen verkozen, waaronder paus Honorius II (1124) en paus Honorius IV (1285).
In 1797 werd Perugia door de Fransen bezet; in 1832, 1838 en 1854 leed de stad onder aardbevingen; in mei 1849 werd de stad door de Oostenrijkers ingelijfd en, na een verloren opstand in 1859, werd zij uiteindelijk in 1860, samen met de rest van Umbrië, verenigd met Piemonte.
 
Meer informatie over Umbrië en verwante pagina's op Wikipedia.